Arnhem - Het duurde een paar dagen voor ik antwoord kreeg. Maar toen ontving ik een vriendelijke mail waarin ik werd uitgenodigd om op woensdagmorgen langs te komen om kennis te maken. Ik mailde terug dat ik gezien mijn werk helaas op woensdag niet kon. Schikte het eventueel maandag, dinsdag of alle avonden van de week?
“Hmmm, moeilijk, moeilijk”, mailden ze terug. Ze zouden even overleggen. Het was alleen wel zo dat ze eigenlijk bij voorbaat wel konden zeggen dat ze alleen op woensdag konden. Maar…. ze kwamen er op terug. Ik hoorde nooit meer wat. Ik stuurde nog twee mails en gaf toen de strijd op.
Inmiddels ging ik aan de slag met een ander idee. De kinderen werden groot, hadden we niet nog een plekje voor een (vluchtelingen) kind nu het aantal asielzoekers door alle oorlogen en rampen toeneemt? De kinderen gaven aan geen bezwaar te hebben, dus nam ik contact op met Nidos, een organisatie voor wie wij in het verleden vaker kinderen hebben opgevangen.
Amersfoort
Gastouders gezocht, stond er met grote letters boven aan de website. Een mailadres was nergens te vinden. De telefoon dan maar. De mevrouw aan de telefoon was duidelijk aan een taalmaatje toe want ik moest een aantal keren herhalen wat ik wilde. “U zoekt gastouders en ik wil wat informatie”, herhaalde ik. ‘Waar woont u?”, vroeg ze uiteindelijk. “In de buurt van Arnhem”, antwoordde ik. “Oh dan valt u onder Amsterdam, momentje.” Er volgde een onduidelijke conversatie op de achtergrond waaruit bleek dat ik kennelijk onder Amersfoort viel. “Ik verbind u door.” Nadat de lijn verbroken werd, besloot ik zelf maar naar Amersfoort te bellen.
“Waar komt u vandaan?”, vroeg opnieuw een vrouw die ik aan de telefoon kreeg. Even dacht ik dat ik weer Arnhem moest antwoorden, maar toen bedacht ik dat ze waarschijnlijk mijn afkomst bedoelde. “België”, zei ik. “Ja daar was ik al bang voor”, antwoordde ze. “Daar komen nog maar weinig vluchtelingen vandaan. Ziet u sinds de vorige keer dat u kinderen voor ons opving is het beleid gewijzigd. We vangen alleen nog maar in cultuurgezinnen op.”
“Oh maar wij doen veel aan cultuur hoor”, antwoordde ik snel. “We hebben allemaal een museumjaarkaart.” Het bleef even stil. “Ik bedoel dat wij Syrische kinderen bij Syrische gezinnen plaatsen en Somalische kinderen bij Somalische gezinnen. “Oh”, zei ik. Het leek me dat veel asielzoekers genoeg aan hun hoofd hadden zonder dat ze ook andermans kinderen moesten opvangen.
Affaire Yunuz
Ik dacht aan Erdogan en de affaire rond het Turkse jongetje Yunuz die door Nederlandse lesbische ouders werd opgevoed. In de rel die daar destijds op volgde, had de jeugdbescherming gezegd dat ze Yunuz wel in een Turks-Nederlands gezin had willen onderbrengen, maar dat zo’n gezin niet voorradig was.
Blijkbaar was er in Nederland in twee jaar tijd veel veranderd. Ik snapte het ook wel. De kans dat wij als niet-cultuur gezin ons achtjarige Somalische pleegkind illegaal in Engeland lieten besnijden was natuurlijk te verwaarlozen. Ik dacht ook aan de voormalige vluchteling George Tobal van wie ik onlangs een voorstelling had gezien. “Soms wilde ik dat ik gewoon een Nederlandse jongen was, zonder al die oorlog aan mijn hoofd,” had hij na afloop verteld. “Dus u heeft ons niet nodig?”, vroeg ik tot slot. “Nee”, zei de mevrouw, “We kunnen u niet gebruiken.”
Terwijl ik daar over nadacht las ik een binnenkomend mailtje. Een vriendin vroeg of ik een kaart wilde sturen naar Syrische vluchtelingen in Jordanië. Om ze een hart onder de riem te steken, zodat ze wisten dat iemand aan ze dacht. Ik schreef de digitale kaart en betaalde. Even later verscheen er een melding dat de verzending was mislukt. Je kon alleen betalen met Visa. Ik had geen Visa.
Hulpbehoevende medemens
Ik gaf het op. De hulpbehoevende medemens zat duidelijk niet op mij, maar op visarijke cultuurgezinnen met een vrije woensdag te wachten. De telefoon ging. Mijn oudste dochter. Afkomstig uit China was ze als tiener in ons gezin beland in een tijd dat cultuurgezinnen nog niet uitgevonden waren. “Hey mam een Irakees meisje dat ik ken wil graag Nederlands leren. Woont bij jou in de buurt. Ken jij iemand die taalmaatje wil zijn?” “Helaas”, antwoordde ik, “zulke mensen ken ik niet.”
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: o.a. Unicef